Expeditie 2008 - Tanzania / Het logboek

Expedition Banner

INTRO

De 2008 editie van de Exo Terra Expeditie leidde naar de Eastern Arc Mountains en de Southern Highlands van Tanzania in Oost-Afrika. Het hoofddoel van deze expeditie was het in kaart brengen van de biodiversiteit van reptielen en amfibieën in deze gebieden en om een beter inzicht te krijgen van de soorten die in dit complex eco-systeem voorkomen.

Sommige van de soorten die u zal te zien krijgen, werden voor het eerst beschreven en gefilmd in hun natuurlijke leefomgeving. Deze beelden betekenen een enorme bijdrage voor de wetenschappelijke gemeenschap, maar zijn tevens van een uiterst grote waarde voor déze herpetologen die deze soorten observeren, houden en er mee kweken in terrariums.

VAN DAR ES SALAAM NAAR KIMBOZA FOREST

Het expeditieteam verliet Dar Es Salaam, de grootste stad van Tanzania, waar de teamleden nog de mogelijkheid hadden voorraad op te slaan voor een tocht door de dichte jungles, over de wijd open vlaktes en de afgelegen bergkammen. De eerste stop was Kimboza Forest, nabij het Ulugurugebergte. Dit gebergte in Oost Tanzania is één van de voornaamste bergketens van Afrika voor het behoud van de biologische diversiteit.

Kimboza Forest is één van de oudste wouden van Afrika en omdat het ecosysteem gespaard gebleven is gedurende de laatste 25 miljoen jaar van klimatologische en aardrijkskundige veranderingen, waren onze verwachtingen hoog gespannen. Het woud is tevens het woongebied van één van de meest merkwaardige gekkos: Lygodactylus williamsi.

Eén van de eerste reptielen dat het team tegenkwam, was een nijlvaraan langs de stoffige weg naar Kimboza Forest. De nijlvaraan, Varanus niloticus, is met een maximum lengte van 2,20 meter, één van de grootste vertegenwoordigers van de varanenfamilie. Deze sterk van het water afhankelijke dieren bezitten scherpe klauwen, die gebruikt worden bij het klimmen, graven, verdedigen en het verscheuren van prooien. Nijlvaranen zijn carnivoor en voeden zich met vrijwel alles, van kikkers tot kleine zoogdieren, en van krokodilleneieren tot aas.

Het kamp werd opgeslagen juist buiten een dorp aan de rand van Kimboza Forest. De platkopgekkko, Hemidactylus platycephalus, blijkt in dit gebied veelvuldig voor te komen. Deze nachtactieve gekko is te vinden in de late namiddag terwijl hij zont op hutten en bomen. Zoals alle gekko’s, is Hemidactylus platycephalus een opportunistische eter, hij eet bijna alles wat in zijn mond past. Zelfs deze grote spin werd uiteindelijk opgegeten…

Vele reptielen en amfibieën zijn enkel ’s nachts actief en verbergen zich overdag. Na zonsondergang ging het team op pad teneinde de nachtelijke herpetofauna van Kimboza Forest te observeren. Het eerste dier dat het team zag in een wirwar van takken was de erg giftige Thelotornis capensis mossambicanus. Deze slang is een van de achtergiftandcolubrieden wiens beet hooggiftig is en eventueel dodelijk. Het gif van deze twijgslang is heamotoxisch, maar het effect komt erg langzaam en beten zijn zeldzaam. Er is geen tegengif ontwikkeld. De gekende Duitse herpetoloog Robert Mertens is gestorven aan de beet van een Thelotornis mossambicus die hij in gevangenschap hield. Zijn prooi bestaat meestal uit hagedissen, kikkers en soms vogels. Twijgslangen verbergen zich in bomen, maar dikwijls op zo’n laag niveau dat ze nog grondbewoners kunnen verrassen. De zwarte vijlslang, Mehelya nyassae is uitsluitend bodembewonend en voedt zich met hagedissen en kikkers. Hoewel ze in sommige streken vrij algemeen zijn, leven ze teruggetrokken en worden ze zelden gezien. Bij gevaar beweegt deze slang met een hortende beweging en scheidt een viesriekende stof af uit klieren in het staartgedeelte.

DE KAMELEONS VAN HET KIMBOZA FOREST GEBIED

Hoewel dagactief, zijn kameleons soms makkelijker te vinden terwijl ze ’s nachts slapen. Als het donker wordt, worden kameleons lichter dan de omgeving waardoor ze gemakkelijker te vinden zijn. Kameleons verplaatsen zich gewoonlijk naar het uiteinde van takken en twijgen om uit de buurt te blijven van het jachtgebied van predatoren zoals slangen. De meeste soorten laten zich onmiddellijk vallen bij het trillen of bewegen van de tak of twijg veroorzaakt door predatoren zoals slangen. Deze zeldzame kameleon met spitse snuit, Kinyongia oxyrhina, zat op een dunne twijg.

De dwergkameleon, Rieppeleon brevicaudatus, is ’s nachts makkelijk te vinden door de keuze van zijn erg specifieke slaapplaats. Deze dwergkameleons, ook bladkameleons genaamd, brengen de nacht door op takjes tussen 50 cm en één meter boven de grond, dikwijls langs open ruimtes, paden en riviertjes. Een langere staart en een meer uitgesproken rugkam onderscheiden de mannetjes van de dwergkameleon. Rieppeleon brevicaudatus is in staat zijn lichaam overlangs plat samen te drukken en een lengtestreep op zijn flank te laten verschijnen, zodat hij een dood blad nabootst.

Het is alleen overdag dat deze dwergkameleons hun gave om bewegende bladeren na te bootsen tijdens het stappen tonen. De kenmerkende hortende bewegingen, de vorm en het kleurenpatroon van deze dieren maken dat predatoren deze merkwaardige dieren gemakkelijk over het hoofd zien. Dit mannetje toont hoe hij zijn lichaam in verhouding tot de tak houdt terwijl hij twijfelt om verder te gaan en de kans om gezien te worden vergroot.

Een andere camouflageëigenschap wordt gedemonstreerd door deze Kinyongia oxyrhina, wanneer het dier zijn lichaam afplat, en bijna volledig verdwijnt achter de dunne twijg. Zijn lichaam is zo sterk afgeplat dat bijna geen lichaamsdelen uitsteken aan beide zijden van de tak. Het dier houdt ook zijn lichaam zo dicht mogelijk tegen de tak om niet opgemerkt te worden. Let op de subtiele maar merkbare veranderingen van kleur in dit versnelde twee minuten fragment.

Chamaeleo dilepis is een van de wijdst verspreide kameleonsoorten van Afrika. Deze opvallende kameleons komen voor in heel zuidelijk en Centraal Afrika waar hun typisch woongebied bestaat uit bosranden, struikgewas en savannas. De dieren die we hier vonden missen sporen, hetgeen er zou kunnen op wijzen dat het hier Chamaeleo roperi betreft, een soort die normaal noordelijker voorkomt. Het chamaeleo dilepis complex bezit nekflappen aan de helm, vandaar de engelse naam “Flap-necked chameleon”. Het voorwaarts bewegen van deze flappen maakt deel uit van de dreighouding van Chamaeleo dilepis, samen met het opensperren van de mond, het lateraal afplatten van het lichaam en het openspreiden van de keel. Zoals alle kameleons, zijn ook flapnekkameleons gekend voor hun vermogen om van kleur te veranderen.

Dit kan variëren van bruin en zwart tot groen, wit en geel. Kameleons hebben chromatoforen in hun huid, die door het brein gecontroleerd worden. Met als resultaat dat zij bewust van kleur veranderen om zich aan de omgeving aan te passen alsook naargelang de gemoedstoestand of zelfs na het inschatten van een situatie. Afhankelijk van de predator zal een kameleon van kleur veranderen om beter bij de omgeving te passen. In het geval van een vogel zal hij zich beter aan de kleur van de omgeving aanpassen dan wanneer een slang zijn pad kruist, omdat slangen slechter zien dan vogels.

Wanneer mannetjeskameleons vechten om hun dominantie te laten gelden, geeft hun kleur hun gemoedstoestand weer. Ze zullen felle, in het oogspringende kleuren vertonen om hun rivalen af te schrikken of om vrouwtjes aan te trekken. De mogelijkheid om van kleur te veranderen, vergemakkelijkt de warmteregeling. Als het dier donkerder is, zal het vlugger zonnewarmte absorberen, en daardoor minder lang moeten zonnebaden. Hoe efficiënter warmteënergie kan verworven worden, des te meer tijd kan besteed worden aan het zich verbergen voor predatoren of het zoeken naar voedsel. Omgekeerd, als de omgeving te heet wordt en de kameleon niet in de mogelijkheid is de schaduw op te zoeken, zal hij snel zijn huidpigmentatie verlichten teneinde de zonnestralen te weerkaatsen. Dit zal het dier koeler houden dan wanneer het zijn normale donkerdere pigmentatie behoudt. Deze techniek wordt ook gebruikt voor het regelen van de UV-behoefte.

DE ZOEKTOCHT NAAR LYGODACTYLUS WILLIAMSI

Kimboza Forest is het Terra Typica, en tot dusver de enige gekende plaats waar Lygodactylus williamsi voorkomt. Teneinde deze azuurblauwgekleurde hagedis te vinden, drong het team diep in het woud door. In dicht bos leven de meeste daggekkosoorten op planten of bomen met een glad oppervlak, zoals palmen, bamboe of pandanussoorten. In dit soort vegetatie werd dit eerst onderzocht, en met onmiddellijk succes…

Het eerste helderblauwe mannetje werd gevonden op een grote Pandanus rabaiensis, en eens de uitverkoren vegetatie gekend, was het vrij gemakkelijk de gekkos te vinden. Lygodactylus williamsi is enkel te vinden in het 2 tot 5 meter hoge onderhout op Pandanus rabaiensis. De pandanuspalmen zijn beperkt tot meerdere gebieden en vormen eilanden in het woud. Lygodactylus williamsi is vrij algemeen in deze beperkte locatie.

De gekkos zijn sterk territoriaal, met één man, één tot drie vrouwen, en een klein aantal jongen op elke pandanuspalm. De gekko’s komen vroeg in de morgen tevoorschijn uit het hart van de pandanus en trekken zich terug tijdens het heetste gedeelte van de dag om terug tevoorschijn te komen in de late namiddag. Lygodactylus williamsi voedt zich met mieren, spinnen en vliegen. De mannetjes van Lygodactylus williamsi bereiken een totale lengte van ongeveer 8 cm, terwijl de vrouwtjes iets kleiner blijven.

Mannetjes zijn helderblauw met een zwarte keel en een oranjegele buik. Vrouwtjes zijn groenachtig met een koperachtige schijn en hebben weinig zwart op de keel, enkel een paar strepen of V-vormige tekeningen. Normaal is er een duidelijk sexueel dichromatisme, maar halfvolwassen mannetjes kunnen gemakkelijk met vrouwtjes verward worden. Lygodactylus williamsi zoals kameleons, kunnen van kleur veranderen wanneer zij bedreigd worden: de mannetjes van helder turkoois tot bijna zwart, de vrouwtjes van groen tot bruin. Deze soort is zonder twijfel de spectaculairste in zijn genus.

Een ander lid van dit geslacht werd aan de rand aan de andere kant van het bos gevonden, tegenover de Uluguru Mountains. Lygodactylus grotei blijkt een voorkeur voor cocospalmen te hebben aan de bosrand. In elke palm huist een mannetje met meerdere vrouwtjes en jongen. De vrij algemeen voorkomende en wijdverspreide Lygodactylus luteopicturatus leeft in de nabijheid van mensen en is ook rond het kamp te vinden. Agama montana is een andere soort die in deze hoger gelegen bossen leeft.

VAN KIMBOZA FOREST TOT MIKUMI

Het volgende onderzoeksgebied was het Mikumi National Park. Dit park ligt aan de noordgrens van Afrika’s grootste game reserve, Selous, en wordt in tweeën gesneden door de verharde weg tussen Dar Es Salaam en Iringa. Het is zodoende het bereikbaarste deel van een 75.000 vierkante kilometer groot ongerept gebied dat zich oostwaarts tot bijna aan de Indische Oceaan uitstrekt.

De vrije horizon en overvloedige wildbestand van het Mkata stroomgebied, het middelpunt van Mikumi, kan vergeleken worden met de vlaktes van de Serengeti. Het zoogdierbestand bestaat uit impala, zebra, gnoe en buffelkuddes die over de vlakte trekken. Dit wildrijke gebied is het jachtterrein van vele leeuwenfamilies. Olifanten en giraffen trekken rond tussen de geïsoleerde acacia- en baobabbosjes, dewelke ook schaduw bieden.

Tijdens het droge seizoen verzamelt het wild zich rond Mikumi’s waterplaatsen, die bevolkt zijn door nijlpaarden en krokodillen. De vegetatie bestaat uit savannegrasland met verspreide acacia, baobab, tamarind en enige zeldzame palmbosjes. Er is erg weinig geweten over de reptielen en amfibieën die hier voorkomen, gezien de hoofdinteresse van de meeste onderzoekers zoogdieren en vogels zijn.

Het Exo Terrateam was vooral geïnteresseerd in de gekko’s die in de geïsoleerde acacia- en baobabbomen leven, een habitat die moeilijk te exploreren is door de grote getalen olifanten, buffels en leeuwen. Het blijkt dat bijna elke acacia in deze vlakte bewoond wordt door Lygodactylus luteopicturatus. De mannetjes hebben een gele kop en een grijsachtig blauw lichaam, de vrouwtjes zijn iets minder kleurrijk. Nader onderzoek bij deze gekko’s bracht een erg interessante vorm van trofobiose aan het licht, dit is een symbiose tussen twee organismes waarbij voedsel een rol speelt.

Vele gekko’s zijn te vinden nabij of vlak onder gepantserde insecten. Deze insecten, die zich met plantensap voeden, zijn gekend voor hun productie van honingdauw, een suikerrijke kleverige substantie, die ze uitscheiden. Honingdauw is vrij algemeen als uitscheiding bij cicades en vormt dikwijls de basis voor trofobiose. Na het verteren van het opgenomen plantensap door de cicade haar darmstelsel wordt de honingdauw als restproduct uitgescheiden. Vele insecten zoals mieren, vliegen en vlinders, alsook nectarivore vogels, eten honingdauw die op planten of andere oppervlaktes gevallen is, maar sommige dieren nemen druppels honingdauw rechtstreeks van het insect. Dit gedrag is wijdverspreid bij mieren.

Tijdens de Exo Terra-expeditie in Madagascar werden de eerste opnamen van dit opmerkelijke gedrag gemaakt; Phelsuma klemmeri die een Homoptera melkt terwijl meerdere mieren hun beurt afwachten. Phelsuma vanheygeni en sommige Lygodactylussoorten werden ook gevonden tijdens hetzelfde gedrag bij meerdere cicadesoorten. Men neemt aan dat deze melkende gekko’s voedsel krijgen, en dat de zich met plantensapvoedende insecten beschermd worden voor vijanden door de gekko’s en mieren. Dit is het eerste geval van trofobiose tussen reptielen en insecten vastgelegd op het Afrikaanse vasteland. Het feit dat reptielen normaal op insecten jagen, maakt dit gedrag nog ongewoner.

Als de nacht over de savanne valt en de leeuwen extra rust nemen voor de komende nacht, maakt het Exo Terrateam zich klaar om de volgende morgen vroeg te vertrekken naar de Poroto Mountains.

DE POROTO MOUNTAINS

De Poroto Mountains liggen in het zuidwestelijke deel van het land, nabij het Malawimeer. Het gebergte is bereikbaar via Tanzania’s hoofdweg naar de stad Mbeya en van daar zuidwaarts naar het Malawimeer. Het Exo Terrateam maakte een korte stop in Iringa om proviand en water op te slaan voor de komende dagen in het regenwoud. De 4X4 terreinwagens hadden weinig moeite om de zware uitrusting naar het basiskamp diep in het regenwoud te brengen. Miljoenen tseetseevliegen waren de eersten om het team te verwelkomen toen het basiskamp werd opgeslagen op een open plaats in het bos.

In de komende dagen zal het omliggende woud systematisch onderzocht naar de verschillende endemische kameleonsoorten die in deze bergwouden voorkomen. De eerste kameleon die gevonden werd was Chamaeleo fuelleborni. Zijn verspreidingsgebied is beperkt tot het regenwoud van de Poroto Mountains, maar hij gelijkt sterk op Chamaeleo jacksonii van Mount Meru, en Chamaeleo werneri van de Usambara and Udzungwa mountains. De schubben op de kop van Chamaeleo fuelleborni zijn ruwer en hij is minder lang en haalt slechts een totale lengte van 20 cm.

Mannetjes Chamaeleo fuelleborni hebben 3 welontwikkelde geringde horens, dewelke ook kleiner zijn dan die van Chamaeleo jacksonii en Chamaeleo werneri. Vrouwtjes hebben 3 erg kleine geringde horentjes, met een iets langere centrale horen op de neus. Mannetjes zijn territoriaal en gebruiken hun horens tegen tegenstanders.

Dit is Chamaeleo johnstoni uit de Ruwenzori in Uganda die dit gedrag demonstreert. Zoals vele hooglandsoorten is Chamaeleo fuelleborni ovovivipaar, of eierlevendbarend, dit betekent dat de eieren in het lichaam van het moederdier worden uitgebroed en uitkomen. Vier tot vijftien jongen worden in één legsel geboren per jaar.
Chamaeleo fuelleborni is gemakkelijk ’s nachts te vinden terwijl hij slaapt op het uiteinde van twijgen en takken, om predatoren zoals slangen te herkennen en te ontwijken.

Chamaeleo incornutus is een kleine tot middelgrote kameleon, en blijft kleiner dan 20 cm. Deze soort bewoont het struikgewas in bergregenwouden van de Ukinge, Ubena, Rungwe alsook de Poroto Mountains van Tanzania. Grote achterhoofdkwabben zijn aanwezig alsook een lage rugkam, bestaande uit relatief ver uitelkaar staande, goed aangepaste, conische schubben. Chamaeleo incornutus is makkelijk te onderscheiden van Chamaeleo fuelleborni door het ontbreken van horens bij beide geslachten. Het ontbreken van achterhoofdlobben en de fijnere schubben onderscheidt Chamaeleo goetzi van deze zuidelijke hooglandsoort.

Op de rand van de indrukwekkende Ngozi krater, werd de zeldzame dwergkameleon Rhampholeon nchisiensis gevonden. Gelijkend op een dood blad, de kleur is gewoonlijk een schakering van bruin of grijs met twee tot drie dunne donkere strepen langs de flank. De oogbol heeft dikwijls blauwe schubben, hetgeen deze dwergkameleon onderscheidt van de meeste andere soorten. Zoals Rieppeleon brevicaudatus, verplaatsen en slapen ook deze dwergkameleons op twijgen en takjes tussen 50 cm en 1 meter boven de grond. Deze soort kan zijn oogbol veranderen naar blauwachtig, hetgeen van hem een begerenswaardige dwergkameleon maakt voor terrariumhouders. De staart van Rhampholeon nchisiensis is kort en dik, en die van de vrouwtjes is het kortst. Een volwassen nchisiensis bereikt een totale lengte van 6 cm.

Tot dusver hebben de Exo Terraexpedities twee totaal nieuwe reptielensoorten opgeleverd. Tijdens de expeditie naar Madagascar in 2004 werd Phelsuma vanheygeni ontdekt en tijdens de Gabonexpeditie in 2007 werd nog een nieuwe daggekkosoort van het genus Lygodactylus gevonden.

Het Exo Terrateam heeft nu een totaal nieuwe kameleonsoort van het genus Kyniongia gevonden. Het ziet er naar uit dat deze nieuwe soort verwant is aan Kinyongia oxyrhinum van de Ulungura en Udzungwa Moutains, en aan Kinyongia tenue van de Usumbara Mountains. Hij verschilt van Kinyongia oxyrhinum door een kleinere snavelvormige horen, een hogere helm en grotere schubben op de kop. Het voornaamste verschil met Kinyongia tenue is de totaallengte en de grootte van helm, dewelke veel hoger is bij Kinyongia oxyrhinum. Dit unieke exemplaar werd gevonden 1 meter boven de grond in laag struikgewas. Tot dusver is deze kameleonsoort enkel gekend van dit ene exemplaar, en wordt het momenteel beschreven. Het lijkt erop nog zeldzamer te zijn dan Kinyongia oxyrhinum, waarvan tot op heden slechts twaalf exemplaren gevonden zijn.

Eén van de kikkers die na de eerste regen van het seizoen te voorschijn kwam was de grootogige boomkikker Leptopelis vermiculatus. Deze kikker bewoont het dichte, natte tropische regenwoud op een hoogte van 900 tot 1800 meter. Leptopelis vermiculatus wordt tot 85 mm groot in twee verschillende kleurvormen, een lichtgroen met kleine zwarte vlekken op de rug, en de tweede, bruin met een donkere tekening. De dieren van de Poroto Mountains zijn bruinachtig maar hebben enkele groene vlekken en zijn een tussenvorm van de twee kleurvormen. In vergelijking tot de lichaamslengte zijn de ogen erg groot, zij zijn goudkleurig met bruine strepen en vlekken. De grote teenuiteinden worden gebruikt bij het klimmen en het vasthechten aan de bladeren na een verre sprong.

NAAR HET MALAWIMEER EN TERUG

In de vroege ochtend werden de wagens opnieuw geladen om verder te trekken naar het Malawimeer met als doel kameleons en daggekko’s te vinden. De weg naar het meer is een uitdaging en arm aan wild. De natuurlijke habitat in dit gebied is helemaal verstoord, de enige vegetatie zijn oogstbare gewassen en fruitdragende bomen in de vele tuinen langs deze verraderlijke stoffige weg.

Het meer zelf is verbazingwekkend, met de machtige Livingstone Mountains op de achtergrond. Het is het derde grootste van Afrika, 550 kilometer lang en 75 kilometer breed met dieptes tot 700 meter. Biologisch is het meer erg afwisselend, en herbergt ongeveer 30% van de wereldbevolking aan chiclidensoorten. Een ideale gelegenheid voor het Exo Terrateam om met enkele smaakvolle katvissen het beperkte menu uit te breiden.

Op de terugweg werden in de Kiwira rivier enkele stalen genomen zonder succes, maar op de schaarse bomen langs de rivieroever werd een vaalgrijze gekko opgemerkt. Het is Lygodactylus capensis, denkelijk de meest verspreide soort in zijn genus. Deze daggekko komt voor in oostelijk en zuidelijk Afrika, van juist onder de evenaar tot de noordelijke kaapprovincie in Zuid-Afrika.

De groene vegetatie en vruchtbare velden ruimen, eens voorbij Mbeya, plaats voor droog grasland en savanne. De weg terug naar Iringa is druk bewoond en loont niet de moeite te onderzoeken. Savannes herbergen gewoonlijk minder reptielen- en amfibieënleven dan vochtige regenwouden, maar één van deze drogere gebieden die het team toch wou onderzoeken was het Ruaha National Park. Dit is het 2de grootste nationale park van Tanzania, maar is zeker niet de minste qua soortendiversiteit dankzij zijn unieke ligging. Het grootste deel van het nationale park is gelegen op het 900 meter hoge plateau, met heuvels, valleien en vlaktes die het tot een enig en prachtig gebied maken.

Ruaha omvat een uitgestrekt gebied met ruw halfdor bushland, specifiek voor centraal Tanzania. De levensstroom voor het park is de Great Ruaha River, die langs de oostelijke grens ervan vloeit, als een kolkende bergstroom tijdens de regentijd, maar naderhand inkrimpt tot verspreide kostbare waterplassen omgeven door zand en rotsen. De meeste dieren zijn tijdens het droge seizoen te vinden in of in de nabijheid van deze poelen, hetgeen de fauna in het park nog meer concentreert.

Impala, koedoe, waterbok en andere antilopen riskeren hun leven voor een slok van het levensnoodzakelijke water. Het risico is aanzienlijk gezien het niet onwaarschijnlijk is om één van de 20 leeuwenfamilies die heersen over de savanne tegen te komen. In een betrekkelijk klein gebied langs de Great Ruaha River en zijn zijrivieren botste het team op zeker drie leeuwenfamilies, die of lagen te rusten, of hun vers gedode prooi bewaakten. Dit vrouwtje Agama, lionotus dodomae, hoeft niets te vrezen, ze is eenvoudigweg te klein. Naast de leeuwen maakten de grote populatie olifanten het uiterst moeilijk en gevaarlijk om de lage struiken en kreupelhout te onderzoeken.

Het team hoopt voornamelijk Chamaeleo dilepis te vinden in dit gebied, om een beter inzicht te krijgen in de verschillen tussen de soorten en ondersoorten in het dilepiscomplex. De ondersoort die hier voorkomt is Chamaeleo dilepis dilepis. Chameleo dilepis dilepis is de grootste in het dilepiscomplex, en de mannetjes bezitten duidelijke sporen. De basiskleur van de leden van dit complex is groen, maar zij kunnen meerdere kleuren hebben, zoals geel, zwart, oranje, wit en bruin. Alle dilepissoorten hebben een laterale streep, die meestal wit gekleurd is. Deze streep strekt zich uit van de achterkant van de kop tot het einde van het lichaam. Hoogstwaarschijnlijk volgt er nog een taxonomische revisie van het dilepiscomplex. Sommige van de huidige ondersoorten krijgen wellicht de status van volwaardige soort en andere zullen synoniem worden van wat nu aanzien wordt als Chamaeleo dilepis dilepis.

De regenboogskink, Trachylepis margaritifera, leeft op de rotsachtige uitsteeksels langs Ruaha River. Mannetjes zijn erg territoriaal, en zonnen in een houding om hun prachtige kleuren te tonen. De vrouwtjes kunnen gemakkelijk verward worden met Trachylepis quinquetaeniata, daar zij hetzelfde kleurenpatroon hebben.

Andere frequente gasten die men op de rotsen langs de rivierbedding tegenkomt zijn Agama lionotus dodomae. De mannetjes zijn buitengewoon kleurrijk en zeker de meest zichtbare hagedissen in het gebied. Het is duidelijk het hoogtepunt van de paartijd gezien deze dieren hun meest merkwaardige kleuren tonen. De mannetjes zijn erg territoriaal in deze periode. De vrouwtjes zijn minder opvallend gekleurd, maar talrijker dan de mannen.

Een zelden gezien dier in dit gebied is de luipaardschildpad, Psammobates pardalis pardalis. Deze dieren verbergen zich gedurende de hitte overdag in het kreupelhout of onder schaduwrijke bomen.

Het kan extreem heet worden tijdens de dag in Ruaha en vele dieren zoeken beschutting in de schaduw van grote bomen, of blijven rond de overgebleven poelen van de Ruaha River. Behalve olifanten, zijn nijlpaarden en krokodillen de enige wezens die in het water gaan om de extreme hitte te ontlopen. Zelfs bij deze buitengewone temperaturen komen er dieren die op zoek zijn naar verfrissend water, afgezakt naar wat er overblijft van de rivier.

Het volgende onderzoeksgebied is koeler en zeker vochtiger gezien deze habitat gelegen is hoog in de Udzungwa Mountains. Udzungwa is de grootste en de meest biodiverse door bos omgeven bergketen die majestueus oprijst uit de vlakke kustvegetatie van Oost-Afrika. Algemeen gekend als de Eastern Arc Mountains, wordt deze archipel van kleine bergmassieven, door zijn schat aan endemische planten en dieren, het Afrikaanse Galapagos genoemd. Van deze oude bergketen van de Eastern Arc is enkel Udzungwa tot nationaal park uitgeroepen. Het is ook uniek in Tanzania dat een woud met een gesloten bladerdak zich uitstrekt van een hoogte van 250 meter tot boven de 2000 meter zonder onderbreking. De Eastern Arc mountains zijn kleine alleenstaande bergen, die elk nog een strook dicht tropisch regenwoud hebben met hoge neerslag, die overvloedige eilanden vormen in een zee van dorre savanne. De klim vanuit het parkhoofdkwartier naar het basiskamp is steil en wordt vochtiger gedurende de bestijging. Het nam bijna een dag in beslag om het kamp te bereiken en bij aankomst werd in de geïmproviseerde veldkeuken een erg welkome maaltijd bereid voor de hele team.

Het uiteindelijke doel in dit gebergte is het vinden van kameleons en gekko’s, maar vele andere wezens zoals miljoenenpoten, schorpioenen, kevers en vlinders worden tijdens de zoektocht gevonden. De eerste kameleon is Rieppeleon brevicaudatus. Hoewel verschillende gestreepte vormen gevonden werden, blijkt het om dezelfde soort te gaan dewelke gezien werd in Kimboza Forest nabij de Uluguru Mountains.

Chamaeleo deremensis is zonder twijfel een van de zeldzaamste onder de grote kameleons. Hij is gewoonlijk te vinden in andere bergketens van de Eastern Arc Mountains, de Usumbaras en Ulugurus, maar dit is de eerste vaststelling in de Udzungwa Mountains. Hier komt deze soort in de omgeving van de Saje waterval voor, op een hoogte tussen 300 en 700 meter. Chamaeleo deremensis is door zijn complexe longstructure een van de evolutionair verstgevorderde kameleons. Het is een gezette soort en hebben een hoge rugkam en in vergelijking tot hun lichaamslengte, een korte staart. De helm is glad, afgeplat en langwerpig, eindigend in een punt en met achterhoofdlobben. De lichaamskleur bij volwassen dieren is normaal tot lichtgroen met drie of vier lichtgele streepjes die in een gebroken lijn van achter het oog tot midden het lichaam lopen. Verspreide gebroken witte, blauwe, rode of bruine vlekken en strepen zijn soms aanwezig. Indien opgewonden of gestrest, verschijnen er donker groene of zwarte vlekken en de kleuren verbleken. Juist uitgekomen en jonge dieren vertonen dezelfde patronen als volwassen dieren, maar op een aquablauwe achtergrond.

Mannelijke Chamaeleo deremensis bezitten drie grote geringde horens die in verhouding tot hun grootte en vergeleken met andere driehorenkameleons zoals chamaeleo werneri, kleiner zijn. Chamaeleo deremensis kan ook onderscheiden worden van Chamaeleo werneri, die in de hogere regionen van de Udzungwa Mountains voorkomt, door zijn groter lichaam en de hoge rugkam. Bij vrouwelijke Chamaeleo deremensis ontbreekt elk spoor van horens. De horenschubben zijn zelfs niet aanwezig. Beide geslachten hebben hetzelfde kleurenpatroon en zijn indien volwassen vergelijkbaar qua kleur en grootte.

Het team was vastbesloten nog andere kameleonsoorten te vinden en verbleef meerdere dagen boven de Saje-watervallen op een hoogte van meer dan 700 meter. Meerdere zoektochten op grotere hoogten naar Chamaeleo werneri bleven zonder succes.

De expeditie naderde haar einde en het Exo Terrateam moest de afdaling nog maken naar de weg die hen naar Mikuma en verder naar Dar Es Salaam zou brengen. De afdaling is een ongelooflijk mooie tocht, met spectaculaire zichten op de waterval. Het is bovenaan deze waterval dat het team meerdere dagen heeft gecampeerd.

Juist voor de aankomst in het dorp, kruiste een Gladrandklepschildpad de weg. Het geslacht Kinixys is enig in de schildpaddenwereld door een scharnierend schild. Deze scharnier laat de schildpad toe de achterkant van haar schild neer te klappen om zich tegen predatoren te verdedigen.

Het Exo Terrateam kan op een erg succesvolle expeditie terugblikken, met wederom voor de derde keer, de ontdekking van een nieuwe soort. Vele dieren in deze film werden voor de eerste keer in hun natuurlijke omgeving gefilmd, een uniek inzicht biedend in hun ecologie en gedrag. De expeditie zal zeker bijdragen tot het beter begrijpen van Tanzania’s merkwaardige en spectaculaire herpetofauna.

 
YouTubeTwitterGoogle PlusInstagramLogo Conservation Networking

3e ontdekking van een nieuwe soort tijdens een Exo Terra expeditie